Niet ver van La Roche-en-Ardenne ligt het pittoreske dorpje Marcourt. Bij het naderen van dit dorp valt de oplettende reiziger meteen het witte gebouw op de steile bergwand op. Dit is de kapel van St. Thibaut, met aangrenzend een kleine kluizenaarswoning.
Galliërs en Romeinen
Marcourt kent een bijzonder lange geschiedenis. In 1837 werd in Marcourt een Gallo-Romeins kerkhof ontdekt. Maar reeds voor de komst van de Romeinen zou er een tempel met offerplaats bestaan hebben op de plek waar nu de Sint-Martinuskerk torent. De Galliërs aanbaden daar mogelijk het water en de rivier die wij de Ourthe noemen, maar door hen “Urta” genoemd werd. De Romeinen, die hun heirbaan van Tongeren naar Aarlen ondermeer langs Hotton en Marcourt lieten lopen, bouwden deze religieuze plek om tot een tempel voor -vermoedelijk- Mercurius, de god van de handel, reizigers, en verkregen winsten, maar ook van de dichtkunst, communicatie (ook met de ‘andere wereld’ door o.a. voorspellingen), geluk, oplichterij en dieven. Ook gidste hij de zielen naar de Onderwereld en stond hij bekend als de bewaker van grenzen, zo ook met de Onderwereld. Op 15 mei van de Romeinse kalender vierden de oude Romeinen de Mercuralia: een feest ter ere van Mercurius, waarbij water uit een heilige bron gesprenkeld werd op de hoofden van de handelaars. Ook Maia werd op die dag gevoerd, de godin van de groei, moeder van Mercurius en naamgeefster voor de maand mei.
De naam “Marcourt” zou dus mogelijkerwijze van “Mercurius” afkomstig zijn, net zoals het nabijgelegen Jupille overigens van “Jupiter” zou kunnen komen, de Romeinse oppergod. Bovenop de berg recht tegenover Marcourt, waarop vandaag de dag de kapel van St.-Thibaut staat, zou een andere tempel gestaan hebben, vanwaar men rond 15 mei de zon boven Marcourt zag opkomen, en rond 20 maart en 20 september boven Jupille. Aanbad men daar de zon/zonnegod, wiens opkomst voorafgegaan werd door de rijzende Jupiter?
Mons Acutus, Vikingen en Gozelon
De oude Romeinen, net als de Galliërs voor en de Germanen en Franken na hen, zagen in dat de top van de berg tegenover Marcourt die zij “Mons Acutus” (letterlijk “scherpe berg”) noemden een uitstekend uitkijkpunt vormde over de vallei en de rivier. Mogelijk bevond zich hier naast een Gallisch heiligdom ook een versterking zoals bv. ook in Bérismenil bestond (“Le Cheslé”, rond 400 v. Chr.) De Romeinen gebruikten deze plek dan ook waarschijnlijk als fort. In de vroege Middeleeuwen zou hier vervolgens een nieuw, christelijk heiligdom met vervolgens een versterking gebouwd zijn, maar dit alles zou in 892 door Deense Vikingen verwoest zijn. Een zekere Gozelon (1005-1064), heer van Rochefort en graaf van Huy uit het adelijk huis d’Ardenne, liet omstreeks het jaar 1028 een nieuw kasteel op de resten van deze vesting op de Mont Aigu bouwen, en heet vanaf dan ook Gozelon de Montaigu. De streek werd omgedoopt tot het graafschap van Montaigu, met Marcourt als hoofdplaats.
In de “Histoire du comté de Chiny et des pays Haut-Wallons, vol. 1” van M. Jeantin, 1858 lezen we dat het kasteel 75 pieds van oost naar west mat, en 112 pieds van noord naar zuid, op een hoogte van 2040 pieds (1 pieds was gelijk aan 30,48 cm; 75 bij 112 pieds is dan gelijk aan ongeveer 23 bij 34 meter, op een hoogte van 622 meter; de effectieve hoogteligging van de kapel is echter maar 380 meter boven de zeespiegel…)
Thibaut de Provins
In 1033 werd Theobaldus of Thibaut van Provins geboren in de adelijke familie van Brie in de Champagnestreek. Reeds van jongsaf aan had deze Thibaut visioenen over een teruggetrokken boeteleven gewijd aan God. Hij ontmoette Walter, die deze visioenen deelde en samen gingen zij blootsvoets en in lompen gekleed op bedevaart naar Santiago de Compostella, waarna zij ook de graven van de Apostelen in Rome bezochten. Zij wilden daarna verder trekken naar het Heilige Land, maar strandden totaal uitgeput in Sossano bij Vicenza, om daar uiteindelijk te blijven. Walter stierf in 1059. Hierna ontving Theobaldus het priesterschap en werd hij de leider van een groep heremieten die zich rond hem schaarden. Bezoekers genas hij van zenuwaandoeningen, koorts en blindheid. Theobaldus voorspelde de dood van zijn broer, maar zelf werd hij eveneens ziek, waardoor zijn lichaam vol ernstige zweren kwam te staan. Op vrijdagavond 30 juni 1066 overleed Theobaldus de Provins in het bijzijn van ondermeer zijn moeder. Kort daarvoor had hij zich aangesloten bij de Camaldulenzer monniken. Het stoffelijk overschot vertoonde volgens de overlevering geen enkel spoor meer van de slopende ziekte. Reeds in 1073 werd hij door Paus Alexander II heilig verklaard.
De zoon en opvolger van Gozelon de Montaigu, Connon (1050-1105), liet als eerbetoon aan deze nieuwe heilige een ruimte in de grote uitkijktoren van zijn kasteel omvormen tot kapel. Nog volgens de “Histoire du comté de Chiny et des pays Haut-Wallons, vol. 1” werd in deze kapel de schedel van Saint-Thibaut bewaard (het is mij echter niet bekend of dit relikwie zich nu in de huidige kapel bevindt). De natuurlijke bron die zo’n 100 meter lager op dezelfde helling ligt en reeds lang als heilig beschouwd werd, werd eveneens aan hem gewijd (er staat overigens nog steeds een lapjesboom vlakbij, ook weer zo’n oud heidens gebruik) Bron en kapel werden al gauw een populair bedevaartsoord.
De graven van Montaigu trekken ten strijde
Graaf Connon de Montaigu, heer van Rochefort en “avoué” (een soort jurist) van Dinant, was gehuwd met Ida de Lorraine, zuster van Godfried van Bouillon, die in 1095 overleed en begraven werd te Stavelot. Zijn wapenschild was een zilveren arend op een achtergrond van keel (rood; dit volgens Ancienne chevalerie de Lorraine, ou, Armorial historique et généalogique van Jean Cayon, 1850). Een jaar na haar dood ging Connon als commandant onder zijn schoonbroer mee strijden tijdens de Eerste Kruistocht, samen met zijn twee oudste zonen Gozelon II en Lambert. Connon was aanwezig bij de onderhandelingen met de Byzantijnse alexios I Comnenos van Constantinopel, als plaatsvervanger van Godfried van Bouillon, samen met enkele anderen heren. Gedrieën namen zij deel aan het succesvolle beleg van Nicea. Daarna sloten zij zich aan bij Robrecht II graaf van Vlaanderen die naar Antiochië marcheerde, maar Connon zijn oudste zoon Gozelon II stierf in 1097 aan een ziekte nog voor zij deze stad bereikten. Vader Connon en broer Lambert hielpen met succes bij de herovering van Antiochië en Akko. Connon zet trouwens als één van de eersten voet in Jeruzalem tijdens de herovering ervan. Vader en zoon stonden eveneens mee aan de wieg van de Hospitaalridders van de orde van Sint-Johannes te Jeruzalem, maar keerden al gauw terug naar huis, tezamen met Peter de Kluizenaar. Peter, Connon en Lambert stichtten na hun terugkomst de priorij van Neufmoustier nabij Hoei omdat God hen veilig door een zware storm geleid had.
Connon de Montaigu overleed op 30 april 1106 te Dalhem of Dolhain nabij Luik, en werd in Dinant begraven. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Lambert, “croisé“, graaf van Montaigu en van Clermont, heer van Rochefort en “avoué” van Dinant en van Saint-Symphorien-aux-Bois in de provincie Henegouwen. Lambert huwde met Gertrude van Leuven, en overleed in 1140. Hij werd vervolgens opgevolgd door zijn zoon, Godfried, graaf van Montaigu, die vanaf 1147 graaf van Duras werd na zijn huwelijk met Juliane van Duras. Vanaf dan heerst de dynastie van Duras over het kasteel op de Mont Aigu.
Duras, Walcourt, De La Marck en de vernieling van het kasteel
Het graafschap, samen met het kasteel, van Montaigu kwam dus vanaf 1147 feitelijk in handen van de graven van Duras, om vervolgens van 1193 tot 1408 in die van de heren van Walcourt te komen. Daarna kwamen graafschap en kasteel onder de controle van Evrard II De La Marck, heer van Arenberg en van Sedan. In 1413 werd het kasteel volledig vernietigd door Anton van Bourgondië (1384-1415) Na het overlijden van diens eerste vrouw Johanna van Saint-Pol in 1407, hertrouwde Anton op 16 juli 1409 met Elisabeth van Görlitz uit het Luxemburgse Huis. Dit huwelijk verschafte hem in 1411 de titel van hertog van Luxemburg, alsook de keizerlijke erkenning van zijn opvolging in Brabant. Er waren echter drie veldtochten tussen 1412 en 1414 nodig om de Luxemburgse adel te onderwerpen. Tijdens één van deze campagnes werdt het kasteel van Montaigu zo goed als volledig gesloopt, om nooit meer herbouwd te worden.
Het graafschap van Montaigu bleef evenwel nog tot 1544 in handen van de De La Marcks, om vervolgens over te gaan naar die van de Stolbergs, en in 1574 naar die van de Löwensteins. Van 1737 tot 1795 kwam het domein weer onder beheer van de Stolbergs, waarna het in 1795 werd ingelijft bij Frankrijk, wat het einde betekende voor het graafschap van Montaigu.
Ondanks de vernieling van het kasteel en de kapel bleven pelgrims van heine en verre naar de bron komen ter verering van Sint-Thibaut. In 1600 werd er, nadat er twee wonderen hadden plaatsgevonden, tussen de ruïnes van het kasteel een groot houten kruis opgericht. In 1608 werd er vervolgens een calvarieberg aangelegd waarbovenop een nieuw kruis stond, met in de voet ervan een beeldhouwwerkje van Sint-Thibaut gekleed in een zwart kluizenaarskleed.
De toenmalige eigenares van deze gronden, gravin Josine de la Marck-Lumain vrouw van Johan Dietrich graaf van Löwenstein, Wertheim en Rochefort, besloot in 1622 een kapel te laten bouwen op de plek waar deze voorheen zou gestaan hebben. Zij stierf echter in 1626 waardoor zij dit bouwsel nooit zou kunnen aanschouwen. In 1639 werd het project gerealiseerd door tussenkomst van priester Charles Jamotte van Marcourt, tezamen met de actieve steun van gelovigen uit de omliggende parochies van Marcourt, Hotton, en Dochamps die het nodige materiaal, transport en arbeid leverden. De stenen van de kapel kwamen uit de directe omgeving (mogelijk van de ruïne van het kasteel), terwijl de kalk door Hotton werd geschonken, de leistenen door Dochamps en het hout door Marcourt. Bij deze werkzaamheden werd een grote hoeveelheid beenderen van zowel mensen als paarden en andere huisdieren gevonden, samen met metalen voorwerpen als sleutels en hoefijzers waarin vaak de nagels nog zaten.
In 1642 werd er een kluizenarij van twee kamers aan de kapel toegevoegd. In 1660 werd de kapel ingewijd. Wie ervoor koos om als kluizenaar hier te leven, was tegelijk de dienaar en hoeder van de Sint-Thibautkapel. Verschillende kluizenaars volgden elkaar op tot in 1968.
Sinds 1970 draagt de Association des Amis de l’Ermitage de Saint-Thibaut et du Site de Montaigu zorg voor de bescherming en onderhoud van de site, in samenwerking met het Waalse Gewest en de gemeente Rendeux.
Bronnen:
- Godefroid de Bouillon, suite du Chevalier au Cygne, avec des recherches sur la Première Croisade, Baron de Reiffenberg, 1848
- Histoire du comté de Chiny et des pays Haut-Wallons, vol. 1, M. Jeantin, 1858.
- Ancienne chevalerie de Lorraine, ou, Armorial historique et généalogique, Jean Cayon, 1850.
- http://prosellarcheo.be/informatie/updates/Mons-Acutus#sthash.uO0a2Ren.dpuf
- http://www.marcourt-beffe.be/
- http://www.decal.nl/2014/04/het-bedevaartsoord-saint-thibaut-op-de-mons-acutus/
- https://www.geni.com/people/Conon-comte-de-Montaigu/6000000003828071011
- https://en.wikipedia.org/wiki/Gozelo_I,_Count_of_Montaigu
- https://nl.m.wikipedia.org/wiki/Kluizenarij_en_kapel_van_Sint-Thibaut
- http://eix.be/rochefort/histoire/comte.html