Tijdens het grasduinen in enkele uitgaven van ‘t Land Van Ryen kwam ik onderstaand stukje poëzie tegen waar ik even stil van werd. “De wind waar hij wil waait” van Renaat de Vos.
Wat er verscheen
het bleef alleen.
Wat het is
Wat het wil?
Zichzelf zeer stil.
Aan de rand van
een smaragdgroen
zeer dicht
loofgewas
wild opengewaaid
orkaan van licht.
— Renaat De Vos
Uit een cyclus in voorbereiding: De wind waar hij wil waait.
Renatus Joannes Baptiste De Vos (Kontich, 1907 – Lier, 1980) studeerde als kind aan het Sint-Gummaruscollege te Lier. Op 14 november 1927 trad hij toe tot de dominicanen of Orde der Predikheren (Ordo Praedicatorum) te Gent, doch op 18 mei 1932 verliet hij de Orde te Leuven met dispensatie. Enkele jaren later, in 1935, gaat hij aan de slag als inspecteur bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. In zijn vrije tijd schreef hij gedichten, maar naar eigen zeggen kwam hij pas echt op dreef toen hij in 1947 naar Lier verhuisde. Over de invloed van Lier op zijn werken schreef hij:
“Ik heb mijn gedichten slechts zeer laat en langzaam afgewerkt. Het eerste bundeltje Xenia werd uitgegeven in 1950 (bij uitgeverij Colibrant, nvdr.). Ik was toen 42 jaar oud en woonde sinds 1947 terug te Lier. Volgens mij heeft de afwerking en zelfs het ontstaan van mijn poëzie iets te maken met Lier, vooral dan met de omgeving waar ik woon, het begijnhof en de begijnhofvest. Veel van die gedichten evenwel werden begonnen te Nijlen waar ik verbleef van 1934 tot 1946-47. Het waren heel zeker nog onrijpe producten. Mijn eerste bundeltje heb ik dan grotendeels afgewerkt te Lier van 1947 tot en met 1949. Natuurlijk zijn er nog andere factoren die het ontstaan van de poëzie beïnvloeden, doch volgens mij is de onmiddellijke omgeving zeker van belang.”
Bronnen:
“‘t Land van Ryen”, Kultureel Liers Tijdschrift, jaargang 13, 1963.
ODIS, http://www.odis.be/hercules/toonPers.php?taalcode=nl&id=8156#PS_PROFIEL_8156